Het meten van controleoplossingen met bekende glucoseconcentraties waarborgt het goed functioneren en het juiste gebruik van het systeem. De resultaten van functiecontrolemetingen moeten binnen de aangegeven toegestane bereiken liggen, voordat geldige metingen van bloedmonsters kunnen worden uitgevoerd.
De controleoplossing is bedoeld voor de functiecontrole van de Accu-Chek Guide-bloedglucosemeters en Accu-Chek Guide-teststrips.
Voer een teststrip in de Accu-Chek Guide meter in. De meter start automatisch. Voorbereiden wordt op de display weergegeven.
Breng druppel aan wordt op de display weergegeven.
Selecteer de te meten controleoplossing. Het niveau (level) wordt later tijdens de meting ingevoerd.
Verwijder de dop van het flesje. Veeg de punt van het flesje goed af met een tissue. Knijp zachtjes in het flesje, zodat er een druppeltje vloeistof op de punt wordt gevormd
Houd de druppel tegen de gele rand van de teststrip. Breng geen controleoplossing op aan de bovenkant van de teststrip.
Analyseren wordt op de display weergegeven, als er voldoende controleoplossing in de teststrip is opgezogen.
Contr.resultaat en het symbool van een flesje controleoplossing worden op de display weergegeven. Druk op de pijltjes om het door u gemeten niveau van de controleoplossing te selecteren. Als u geen niveau selecteert, wordt het resultaat van de functiecontrolemeting opgeslagen zonder een niveau van de controleoplossing. Druk op OK.
Binnen bereik en V worden op de display weergegeven, als het resultaat van de functiecontrolemeting binnen het controlewaardenbereik ligt. Buiten bereik en X worden op de display weergegeven, als het resultaat van de functiecontrolemeting buiten het controlewaardenbereik ligt.
1x 2,5 ml Control 1 en 1x 2,5 ml Control 2